Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

 

Artikel 2.9 Verslaglegging
1
Het instellingsbestuur dient jaarlijks voor 1 juli bij Onze minister een verslag in. Het verslag bestaat uit de jaarrekening met bijbehorende begroting, het jaarverslag en overige financiële gegevens. Uit het verslag dient te blijken in hoeverre sprake is van een behoorlijke uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve waarvan de rijksbijdrage is verleend en van een doelmatige aanwending van de rijksbijdrage, mede in het licht van het instellingsplan. Van niet doelmatige aanwending van de rijksbijdrage is in ieder geval sprake, voorzover bedragen daaruit worden aangewend voor het op enigerlei wijze compenseren van studenten of extraneï voor collegegeld, examengeld, cursusgeld of wat de hogescholen betreft de bijdrage, bedoeld in artikel 7.46, tweede lid, anders dan op grond van artikel 7.46, derde lid, artikel 7.51 of artikel 7.51a.
2
In de jaarrekening wordt rekening en verantwoording afgelegd van het financiële beheer van de instelling over het voorafgaande begrotingsjaar. Het jaarverslag omvat mede het voorgenomen beleid ten aanzien van de werkzaamheden van de instelling, mede in het licht van de uitkomsten van kwaliteitsbeoordeling als bedoeld in artikel 1.18 en andere gegevens omtrent de kwaliteit van de werkzaamheden van de instelling. Aan het jaarverslag van een universiteit waaraan een academisch ziekenhuis is verbonden, wordt het in artikel 12.21 bedoelde document toegevoegd, dan wel, indien het een bijzondere universiteit betreft, een overzicht van de voornemens betreffende de onderlinge afstemming van de werkzaamheden van de universiteit en het academisch ziekenhuis op het gebied van het wetenschappelijk geneeskundig onderwijs en onderzoek. Toepassing van de voorgaande volzin blijft achterwege indien het document, onderscheidenlijk het overzicht reeds aan een eerder jaarverslag is toegevoegd en het sindsdien niet is gewijzigd of opnieuw is vastgesteld.
3
Het instellingsbestuur doet het verslag vergezeld gaan van een verklaring van een door hem aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Die verklaring heeft mede betrekking op de gegevens die op enigerlei wijze een rol spelen in de algemene berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid. Bij de aanwijzing van de accountant wordt bedongen dat aan Onze minister op diens verzoek inzicht wordt geboden in de controlerapporten van de accountant.
4
Indien uitgaven zijn geschied in strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet, dan wel indien werkzaamheden ten behoeve waarvan de rijksbijdrage is verleend, niet behoorlijk zijn uitgevoerd of de rijksbijdrage ondoelmatig is aangewend, kan Onze minister bepalen, dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de rijksbijdrage. Hij maakt dit binnen een jaar na de ontvangst van de jaarrekening bekend aan het instellingsbestuur.
5
Het resultaat van het verslagjaar wordt verrekend met de algemene reserve van de instelling.
6
De leden van het college van bestuur of het algemeen bestuur van een rechtspersoonlijkheid bezittende openbare instelling zijn persoonlijk aansprakelijk jegens de instelling voor schade ten gevolge van uitgaven die zijn geschied in strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet, voorzover Onze minister heeft bepaald dat de met die uitgaven gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de rijksbijdrage, tenzij blijkt dat zij aan het doen van die uitgaven niet hebben medegewerkt. Indien binnen een door Onze minister te bepalen termijn geen rechtsvordering van de zijde van de instelling terzake is gesteld, kan Onze minister daartoe overgaan namens en ten behoeve van de instelling.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •